antwoord:
Wat je ziet is een bok. Niet een dier of een meubelstuk, maar een ouderwets gymtoestel dat jarenlang in elke gymzaal te vinden was. De bok stond symbool voor kracht, coördinatie – en soms ook angst.
Iedereen die les had in gymnastiek op de basisschool of middelbare school tussen ongeveer 1960 en 1995, herkent dit toestel meteen. De bok was altijd daar: in het midden van de zaal, met een springplank ervoor en soms een mat erbij die net niet zacht genoeg was.
De opdracht was simpel: aanlopen, springen, handen plaatsen en er overheen gaan met je benen. Maar in praktijk was het allesbehalve makkelijk. Wie te langzaam rende, bleef hangen met zijn buik op het leer. Wie te hoog sprong, stootte zijn schenen tegen de rand. En wie niet zeker was, hoorde de klas nog dagenlang lachen.
Toch kwam er zelden kritiek. Je trok gewoon je gymoutfit aan – meestal een wit shirt en een slobberige korte broek – en deed wat de meester of juf vroeg. Er waren geen andere opties, geen zachte matten om je val te breken. Alleen jij, de bok en het sprongen.
De geur van linoleum, leer en zweet. Het geroezemoes van de klas. De trots die je voelde als je het uiteindelijk haalde. De bok was meer dan zomaar een toestel – het was een klein houten monument van een gymcultuur die nu bijna verdwenen is.