Toen kwam er een brief van de gemeente: of ik wilde langskomen voor een gesprek over bijstand en ondersteuning voor alleenstaande ouders. Met lood in mijn schoenen ging ik erheen.
De maatschappelijk werker, mevrouw Van Dijk, luisterde aandachtig naar mijn verhaal.
‘U hoeft zich niet te schamen,’ zei ze vriendelijk. ‘Er zijn veel moeders zoals u die tussen wal en schip vallen.’
Ze hielp me met aanvragen voor extra kinderopvangtoeslag en regelde een gesprek met een psycholoog voor mij én voor Lotte, die steeds stiller werd.
Langzaam begon er iets te veranderen. Ik vond een parttime baan als administratief medewerker bij een klein bedrijfje in de buurt dat begrip had voor mijn situatie. De kinderen gingen vaker naar vriendjes toe na school en Lotte bloeide weer wat op.
Toch bleef het knagen: het gemis van steun uit mijn eigen familie, vooral van mijn moeder. Op Moederdag stuurde Lotte haar een zelfgemaakte kaartje met hartjes erop, maar er kwam geen reactie.
Soms droomde ik dat Bas nog leefde en alles weer normaal was. Maar elke ochtend werd ik wakker in dezelfde harde realiteit.
Op een dag stond Anouk ineens voor de deur met bloemen en tranen in haar ogen.
‘Het spijt me, Marloes,’ zei ze zachtjes. ‘Ik had eerder moeten helpen.’
We vielen elkaar huilend in de armen terwijl de kinderen om ons heen dansten.
Nu zijn we een jaar verder. Het leven is nog steeds zwaar, maar we redden het samen – zonder oma, maar met elkaar.
Soms vraag ik me af: waarom zijn sommige mensen zo hard voor hun eigen familie? En hoe vind je de kracht om door te gaan als alles tegenzit?